Samenwonen. Twintigers doen het minder vaak

samenwonen

Twintigers wonen vergeleken met twintig jaar geleden minder samen. En als ze gaan samenwonen, gaan ze vaker binnen vijf jaar uit elkaar. De kans om uit elkaar te gaan is het kleinst bij jongeren met een vast contract. Dat meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Samenwonen

Aan het begin van het millennium woonde 59 procent van de 25- tot 30-jarigen samen – al dan niet getrouwd – en dat is gedaald naar 47 procent in 2019. De combinatie van trouwen en samenwonen komt bovendien minder voor. Het is gebruikelijker geworden dat jongvolwassenen alleen wonen of bij hun ouders. Dat komt omdat ze steeds later beginnen met samenwonen. Volgens CBS-socioloog Tanja Traag past dat in de algemene trend dat twintigers dit soort persoonlijke mijlpalen later bereiken. Jongvolwassenen studeren gemiddeld genomen langer en gaan sinds de invoering van het leenstelsel in 2015 minder snel op zichzelf wonen.

samenwonen

Relatiebreuk

De statistici hebben 24-jarigen die in 2011 en 2015 gingen samenwonen vijf jaar gevolgd om na te gaan hoe vaak ze uit elkaar gaan. Dat gebeurde in 23 procent van de gevallen, tegen 18 procent een decennium eerder. Hoe ouder koppels zijn als ze gaan samenwonen, hoe kleiner de kans op een breuk.

Ook de economische positie van twintigers blijkt van invloed op de scheidingskans als ze gaan samenwonen. Jongvolwassenen met een laag inkomen gaan vaker uit elkaar, evenals laagopgeleiden. Dit verband bestaat ook bij oudere leeftijdsgroepen. Bij twintigers maakt het ook uit wat voor contract ze hebben. Een vast contract biedt een grotere kans om samen te blijven wonen dan een tijdelijk contract.